De
Hoge Raad wordt al jaren overstelpt met zaken. Artikel 81 van de Wet op de
rechterlijke organisatie (RO) geeft daarom de Hoge Raad de mogelijkheid om in
zaken die niet interessant zijn, het cassatieberoep te verwerpen met de enkele
verwijzing naar artikel 81 RO. In die gevallen zegt de Hoge Raad eigenlijk
“belast mij niet met deze onbenullige zaak”.
Met
zekere regelmaat komt ook de staatssecretaris in cassatie tegen uitspraken van
lagere rechters waarbij de inspecteur in het ongelijk is gesteld. Gelet op de
kennisvoorsprong van belastingdienst en staatssecretaris zou je verwachten dat
dat zaken zijn “die er toe doen”. Een uitspraak met toepassing van artikel 81
RO zou je dan niet echt verwachten.
Helaas is de praktijk een andere. Zie bijvoorbeeld Hoge Raad, 11 mei 2012, 11/03129
over
ontoereikend onderbouwde naheffingsaanslagen omzetbelasting.
In
die gevallen heeft de staatssecretaris de belastingplichtige dus opgezadeld met
de (veelal hoge) kosten van de (cassatie)procedure, om nog maar te zwijgen over
de kosten van de eerdere instanties.
Ik
ben dan ook van mening dat in dergelijke gevallen de staatssecretaris steeds
veroordeeld zou moeten worden tot volledige vergoeding van de proceskosten van
de belastingplichtige.
Mr
A.J. de Ruiter
Geen opmerkingen:
Een reactie posten